test
Search publications, data, projects and authors

Report

Dutch

ID: <

50|dedup_wf_001::2d969e7be6b4a8b4115fe07be6d9f220

>

·

DOI: <

10.17026/dans-xy9-5g22

>

Where these data come from
Archeologisch bureauonderzoek en booronderzoek Rouwkuilenweg 43 te Ysselsteyn in de gemeente Venray

Abstract

Econsultancy heeft in opdracht van Sikes Champignons BV op 29 april en 2 mei 2016 een archeologisch bureauonderzoek en op 4 mei 2016 een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw. Het plangebied is gelegen aan de Rouwkuilenweg 43 te Ysselsteyn in de gemeente Venray. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Venray ligt het plangebied deels binnen een monument (categorie 3). Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 100 m², een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het resterende deel ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv en een verstoringsoppervlak groter dan 500 m², een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta (1992), is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).Doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden.Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens zullen, indien mogelijk, kansrijke en kansarme zones worden geïdentificeerd.Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is. Uit de landschappelijke ligging, uitgaande van de geomorfologische kaart, blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum gunstig is geweest voor jagers-verzamelaars. Op de geomorfologische kaart ligt het zuidoostelijke deel van het plangebied binnen een dalvormige laagte (code 2R1) en de rest op een dekzandrug of kopje (code 3L5). Deze dekzandrug of kopje aan een dalvormige laagte vormen een gradiëntsituatie en waren een ideale vestigingslocatie voor jagers-verzamelaars. Mensen die van de jacht en het verzamelen van voedsel leefden, woonden namelijk bij voorkeur op hoge plekken nabij laagten. Bij de overgangen van hoog en droog naar nat en laag, was de variëteit in flora en fauna (voedselbronnen) het grootst en was bovendien drinkwater voorhanden. Vanwege de aanwezigheid van gradiënten geldt voor het plangebied een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum en Mesolithicum. Dit blijkt ook uit de waarnemingen in en in de buurt van het plangebied, waarbij vondsten zijn gedaan uit het Mesolithicum, en de twee archeologische monumenten direct ten noordoosten van het plangebied. Na het Mesolithicum veranderde de bestaanswijze van de mens drastisch. Nu deed de landbouw zijn intrede. Voor de vroege landbouwers waren bodemvruchtbaarheid en ontwatering van de bodem erg belangrijke factoren in de locatiekeuze. Aangezien in het plangebied een van nature hoog grondwater niveau voorkomt, wat in het Neolithicum leidde tot veengroei, vormde het gebied waarschijnlijk geen aantrekkelijke vestigingslocatie voor landbouwers. De bodem in het gebied was daarvoor te nat. Doordat dit proces begon in het Neolithicum geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Neolithicum tot en met Nieuwe tijd. Voor de Nieuwe tijd wordt de lage verwachting bevestigd door het historisch kaartmateriaal die aangeeft dat het plangebied, en de directe omgeving, vanaf minimaal het begin van de 19e eeuw tot en met de tweede kwart van de 20e eeuw heidegebied was. Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat de bodem in het plangebied verstoord is van 70 tot 140 cm –mv, tot in het oude dekzand. Op basis van de verstoorde bodemopbouw worden in het plangebied geen archeologische resten in situ meer verwacht.

Your Feedback

Please give us your feedback and help us make GoTriple better.
Fill in our satisfaction questionnaire and tell us what you like about GoTriple!