Other
Dutch
ID: <
50|dedup_wf_001::7ad10cc1abc16d590fb628dde335fc08>
·
DOI: <
10.17026/dans-x39-wnv7>
Abstract
ADC ArcheoProjecten heeft in maart en april 2020 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Bornhemweg in Oudenbosch, gemeente Halderberge. De resultaten hiervan zijn beschreven in voorliggend rapport, dat in juli en augustus 2020 in verband met een wijziging van het stedenbouwkundig plan op enkele onderdelen is geactualiseerd. De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van het gebied ten behoeve van woningbouw. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden gewijzigd. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied landschappelijk gezien is gelegen op de flank van een dekzandrug. Op grond van de iets hogere ligging kan het plangebied in de vroege prehistorie in gebruik zijn geweest voor bewoning, landbouw en andere menselijke activiteiten. In de top van het dekzand dient dan ook rekening te worden gehouden met archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum, het Mesolithicum en het Neolithicum. Hierbij moet worden opgemerkt dat er in het onderzoeksgebied tot op heden geen steentijdvindplaatsen bekend zijn. Een reden kan zijn dat dergelijke vindplaatsen vaak klein van omvang zijn en/of uit een dunne spreiding van vondsten bestaan, waardoor ze vaak niet worden opgemerkt. Veiligheidshalve wordt daarom aan de periode Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum een middelhoge verwachting toegekend. Resten uit het Laat-Paleolithicum en het Mesolithicum kunnen bestaan uit restanten van kampementen van jager-verzamelaars en zullen zich manifesteren in de vorm van vuursteen- en houtskoolconcentraties en haardkuilen. Resten uit het Neolithicum kunnen bestaan uit restanten van nederzettingen van landbouwers en zullen zich manifesteren in de vorm van vondststrooiingen en grondsporen. Organische resten en bot zullen door de thans relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Aardewerk en (vuur)steen zullen redelijk tot goed geconserveerd zijn. Hoewel in West-Brabant vanaf de Bronstijd een sterke vernatting van het landschap optrad, zijn er geen aanwijzingen dat het plangebied veenbedekking heeft gekend. De hogere delen van de dekzandrug staken waarschijnlijk als een veenvrij ‘eiland’ boven het natte landschap uit en moeten in potentie bewoonbaar zijn gebleven. Gezien het volledig ontbreken van vondsten op genoemde dekzandrug en ook elders in het buitengebied van Oudenbosch kan het evenwel niet worden uitgesloten dat de terreinomstandigheden in de praktijk toch minder gunstig waren en dat bewoning en/of beakkering vanaf de Bronstijd, of mogelijk eerder, hierdoor werden verhinderd. Ook kan de enigszins geïsoleerde ligging van de dekzandrug een rol hebben gespeeld. Hierbij dient wel aangetekend te worden dat in het gebied geen proefsleuven of opgravingen zijn uitgevoerd, waardoor mogelijk sprake is van een kennislacune. Daarom wordt aan de periode Bronstijd t/m Vroege Middeleeuwen eveneens een middelhoge verwachting toegekend. In de 13e eeuw ontstond het huidige Oudenbosch. Vanaf deze periode werden de hogere delen van het dekzandlandschap in gebruik genomen voor de landbouw. Om de vruchtbaarheid van de gronden te optimaliseren, werd plaggenbemesting toegepast. Naar mate de goede landbouwgronden schaarser werden, werd de ophoging ook gebruikt om lager gelegen nattere stukken grond geschikte te maken voor de landbouw. Op oude kaarten maakt het plangebied deel uit van een akkercomplex (‘De Buiten Loos’) dat zich op de westelijke flank van de dekzandrug ten noorden van het huidige Oudenbosch uitstrekt. Gelet op het kaartbeeld zijn in het plangebied geen resten van bebouwing te verwachten. Aangenomen moet worden dat het plangebied sinds de ontginning een agrarisch grondgebruik had. Op grond van bodemkundige gegevens moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van een plaggendek. Het hierin aanwezige vondstmateriaal kan inzicht geven in de periode van het agrarisch grondgebruik. De aanwezigheid van een plaggendek komt de gaafheid van eventuele vindplaatsen en de conservering van grondsporen ten goede, omdat door afdekking met een plaggendek onderliggende archeologische resten buiten het bereik van latere agrarische grondbewerking zijn gebleven. 6 In de jaren negentig van de vorige eeuw was het plangebied in gebruik voor de boomsierteelt. Als gevolg hiervan moet rekening worden met bodemverstoring door de aanplant van bomen. Teneinde bovengenoemde verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het verkennend booronderzoek wijst uit dat de ondergrond van het plangebied uit matig siltig, zeer fijn dekzand (Laagpakket van Wierden binnen de Formatie van Boxtel) bestaat. In enkele boringen zijn sterk zandige leem of leemlagen (Formatie van Boxtel) aangetroffen. Het onverstoorde dekzand gaat direct of via een 10 tot 30 cm dikke verploegde laag (A-/C-horizont) over in een 25 tot 100 cm dikke humushoudende bovengrond, die is ontstaan door landbouwkundig gebruik van de locatie (Aap-horizont). Bodemkundig gezien is er sprake van gooreerd- of enkeerdgronden. De top van het dekzand (afhankelijk van locatie in het plangebied minimaal 0,14 m –NAP en maximaal 1,26 +NAP) wordt in beginsel beschouwd als een potentieel archeologisch niveau. Uit het ontbreken van sporen van bodemvorming en de plaatselijk aanwezige verploegde laag blijkt evenwel dat de top niet meer intact aanwezig is en opgenomen in de bovengrond. Bovendien duidt de aanwezigheid van gleyverschijnselen in de top van het dekzand en roestvlekken de humushoudende bovengrond op relatief ondiepe grondwaterstanden. Op basis van de aangetroffen bodemverstoring dient de verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum t/m Neolithicum naar laag te worden bijgesteld. De middelhoge verwachting voor resten uit de periode Bronstijd t/m Vroege Middeleeuwen dient vanwege de natte, voor permanente bewoning ongunstige, omstandigheden eveneens naar laag te worden bijgesteld. Enkel ontginningssporen uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd kunnen aanwezig zijn. Deze hebben een geringe archeologische betekenis.