Other
Dutch
ID: <
50|dedup_wf_001::7d0dced15e263884d51598d1ccda33bb>
·
DOI: <
10.17026/dans-zrh-enub>
Abstract
Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart geldt voor het noordelijke deel van het plangebied een lage archeologische verwachting en voor het zuidelijke deel een hoge verwachting. De gemeentelijke verwachting is gebaseerd op bodemkundige informatie en verder gespecificeerd door te inventariseren waar duidelijke veenafgravingen hebben plaatsgevonden (vermoedelijk op basis van AHN-beelden). Op basis van AHN3-beelden is duidelijk dat de hoogteverschillen binnen het plangebied overeenkomen met de verschillen in archeologische verwachting. Eerder archeologisch booronderzoek heeft verder aangetoond dat in het plangebied en de directe omgeving daarvan zowel (delen van) podzolbodems aanwezig zijn als dat eerdere bodemingrepen (veenafgravingen) voor een verstoring tot in het dekzand hebben gezorgd. De vier boringen die in 2018 al in het zuidwesten van het plangebied zijn gezet (bijlage 3) tonen aan dat het dekzand op die plaatsen verstoord is, maar rekening houdend met het microreliëf van het dekzandlandschap is toen besloten om de hoge archeologische verwachting ongewijzigd te laten en een karterend booronderzoek aan te bevelen. Op basis van de eerder in dit rapport verstrekte gegevens, de gespecificeerde verwachting en bovenstaande samenvatting is geen reden gevonden om de lage archeologische verwachting in het midden en noordelijke deel van het plangebied aan te passen. Gezien de aanwezige bebouwing en wasvijvers bestaat de kans dat een aanzienlijk deel van de bodem al is verstoord; de archeologische verwachting in dit deel van het plangebied blijft laag. Voor de zone met een hoge archeologische verwachting – het zuidelijke deel van het plangebied – geldt dat de verwachting zich met name richt op archeologische nederzettingsresten, vermoedelijk daterend uit de periode steentijd – bronstijd, hoewel dan een geringe dichtheid aan (kleine) vindplaatsen wordt verwacht. Eventuele archeologische resten moeten zich dan dicht onder het oorspronkelijke maaiveld bevinden. Op basis van eerder in het zuidwestelijke deel van het plangebied gezette boringen is echter gebleken dat de ondergrond tot in de top van het dekzand verstoord is. De opdrachtgever heeft verder aangegeven dat in het zuidwestelijke deel van het plangebied de grond tot op het dekzand is verwijderd en vervolgens is aangevuld met bouwzand (‘woudzand’). Gezien deze vergravingen en de geconstateerde verstoring op basis van eerder verkennend booronderzoek kan de archeologische verwachting in het zuidelijke deel van het plangebied worden omgezet naar ‘laag’.